2
Het appartement was eenvoudig in de betekenis van armzalig. Was dat geen uitstekende beschrijving van zijn woning? De paar meubels die hij bezat zagen eruit als patiënten in een veel te grote wachtkamer die daardoor geen contact met elkaar hadden. Hij voelde hierbinnen verdriet, het was alsof het appartement zijn leven opslokte: de dagen en avonden lagen zij aan zij, als identieke planken in een houtloods. Hij had in een zagerij gewerkt.
Het was de dag erna, en hij stond voor een verandering die al snel noodzakelijk zou zijn.
Het waren niet alleen zijn trillende handen. Het was hem gelukt om het pak koffie te pakken en de gemalen bonen in het filter te scheppen, en hij kwam voor een moment tot leven door de geur. Nu deed hij een ongewilde stap naar links, zijn balans was niet helemaal aanwezig, hij voelde zich duizelig en misselijk, maar hij wist dat hij zich na de eerste kop koffie iets beter zou voelen.
Vijf uur eerder had hij de laatste druppels gedronken en had hij gedacht dat hij een gezicht op de bodem van de fles zag. Het had niet zo hoeven te eindigen. Het was nooit een intentie maar vaak een gevolg, het resultaat van een zwak karakter of iets in zijn genen. Hij had over genen gelezen, maar dat had hem niet geholpen.
Toen hij naar zijn bed was gelopen, was hij over Jons knuffel gestruikeld, een bruine beer met een rode, lange broek en een openhartige glimlach. In het halfdonker zag hij de beer nu in de hal liggen, een van de herinneringen aan een op de klippen gelopen huwelijk: een van de 20.198 dit jaar. Met de samenwonende stellen meegerekend hoorde hij bij de vijftigduizend paren die het niet was gelukt om in een traditionele relatie te leven.
Dat maakte honderdduizend eenzame mensen, misschien. Hij bedacht nu dat hij tot een nieuwe maatschappij behoorde, die van de eenzamen, hij had hetzelfde gedaan als mensen die doelbewust hun naasten verlieten en ervoor kozen om geïsoleerd te leven.
Elisabeth was niet alleen gebleven. Ze had de kinderen door haar nieuwe partner laten ophalen, zij bleef in de auto zitten. De man was beleefd, voelde zich ongemakkelijk onder de situatie en Jonathan onderdrukte zijn eerste impuls om zijn vuist in het middenrif van de man te planten. Toen hij alleen was achtergebleven, toen de auto was weggereden, had hij onmiddellijk toegegeven aan een tweede impuls en had hij de fles sterkedrank gepakt.
Hij miste de kleine alledaagse gebeurtenissen het meest. De tijden. De plichten. De verantwoordelijkheid. Datgene wat hij vroeger tropenjaren had genoemd, iets wat hij nu absoluut niet meer kon begrijpen.
De gesprekken.
‘Je weet dat ik het niet red.’
‘En als ik het niet red? Ik heb ook een baan.’
‘Heb je het gevraagd?’
‘Geen minuut langer. Het kinderdagverblijf benadrukt dat het een kinderdagverblijf is, geen kindernáchtverblijf.’
‘En Lena dan?’
‘Ze gaan zich binnenkort afvragen of de kinderen dakloos zijn. Misschien kunnen ze net zo goed bij haar gaan wonen?’
‘Elisabeth…’
‘Jij moet morgen thuis zijn. Ik kan niet, ik heb een briefing, ik kan echt niet.’
Maar het waren ook andere dingen. Tegenwerpingen maken, aanpassingen bedenken, het voortdurend plannen van grote en kleine zaken. Het was bijna allemaal weg, verloren: de boodschappenlijstjes, de kinderfietsen met lekke banden, een kleine vinger die bloedde. En soms, iemand die aan het eind van de dag of het begin van de nacht, na alle moeilijke momenten, luisterde. Uitingen van liefde die verrassend konden zijn, liefde die niet werd voorbereid en gepland in uren en dagen. Die je kon ontvangen.
Het was veiligheid, dat begreep Wide nu helemaal, en misschien had hij zich te veilig gevoeld of was hij te blind geweest om te beseffen dat het een voortdurende inzet vereiste. Het werkte niet als je achteroverleunde.
Toen hij naar deze eenzaamheid was verhuisd, was hij sentimenteel geweest, of misschien was het pathetisch. Hij had het in elk geval laten gebeuren. Hij had Dylans oude Nashville Skyline tevoorschijn gehaald, die hij al twintig jaar niet meer had gedraaid, en had met een gevoel van verbittering geluisterd naar I must have been mad I never knew what I had, untill I threw it all away.
Hij had ’s nachts naar Puccini geluisterd, hij had medelijden met zichzelf en hij had gedacht dat ook José Carreras klonk alsof Puccini medelijden met hem had.
De whiskey uit Ierland paste goed bij de opera. Hij had dat nogal eigenaardig gevonden, net als zoveel dingen in het leven. Maandenlang had hij naar Madame Butterfly geluisterd tijdens de eenzame nachten. Het was goede muziek voor een gekwelde geest. Hij werd omarmd door de muziek die door de ruimte zweefde. Italiaanse blues. Hij had naar Carmen McRae geluisterd, nog steeds verbitterd, en naar Bellman: Zweedse blues.
De zon scheen door de halfopen jaloezieën en vulde de keuken met lichtstrepen, waardoor hij het gevoel had dat hij in een gevangenis zat. Hij boog iets opzij om te voorkomen dat het licht in zijn ogen scheen, maar het drong als een laserstraal zijn hoofd binnen en hij voelde een intense pijn vlak achter zijn linkeroog.
Hij dronk een kop koffie en probeerde een schijf knäckebröd te eten die zacht was geworden nadat deze drie dagen in een gevlochten mand op de keukentafel had gelegen. Hij wist dat hij zich later op de dag nog veel beroerder zou voelen, hij was deze weg eerder gegaan.
Jonathan Wide trok zijn badjas uit en hing die over een van de stoelen in de keuken. Hij liep de badkamer in, stelde de warmte van de douche in en stapte daarna onder de waterstraal.
Na de douche schoor hij zich en poetste zijn tanden. Hij boog zich over de wasbak en keek naar het gezicht tegenover hem, dat hem telkens als hij ernaar keek vreemder leek: de ogen die zo zelden helemaal helder waren, het kleine, fijnmazige net van dunne rimpels dat verraadde dat dit een man was die de top van de heuvel al snel zou bereiken, waarna hij aan de lange reis naar beneden zou beginnen voor de onvermijdelijke ontmoeting met De Grote Barkeeper. Zo had iemand God ooit genoemd en hij had erom gelachen, maar nu leek het niet zo grappig meer.
Hij had vrienden gehad die hadden gezegd dat je het beste kon zuipen zolang je gezond was, en Wide had daar ook om gelachen. Hij had zijn glas geheven en soms gevolg gegeven aan dit advies. Soms had hij ook gezopen als hij zich niet zo gezond voelde. Hij was veertig, had overgewicht en voordat hij stopte met roken en tegelijkertijd in scheiding lag, had hij jarenlang geobserveerd hoe zijn leven langzaam in ijle, blauwe rook verdween. Nu zocht hij troost en iemand om mee te praten op de bodem van de flessen.
Hij was iets kleiner dan de gemiddelde lengte en zijn haar, dat grotendeels nog aanwezig was, had de blonde kleur van zijn jeugd behouden. Jonathan Wide had een breed, open gezicht dat elk jaar een tikje triester werd. Hij keek bijna altijd stuurs, hij zag eruit alsof hij zich op iets belangrijks concentreerde. Maar hij wist niet langer zo goed wat belangrijk was.
Hij probeerde de verveling op afstand te houden. Hij kon geen boeken schrijven, dus kookte hij, hoewel hij dat steeds minder vaak deed. Het voelde vaak heel nutteloos om bijzondere gerechten voor zichzelf te maken, maar het hield hem geconcentreerd.
Wides kinderen misten zijn kookkunsten, Jon Junior en Elsa hadden dat gisteravond tegen hem gezegd en hij had het weggelachen en was gaan praten over het bedrijf dat hij in die branche wilde starten: eenpersoonsverpakkingen met zijn logo erop.
Hij was geconcentreerd geweest en misschien tegelijkertijd gelukkig terwijl hij de lamsrug op de overdekte markt Saluhallen had gekocht en die in stukken had gesneden en in een marinade van wortelen en uien, knoflook, olijfolie, verse rozemarijn, tijm en laurierblad, drie reepjes sinaasappelschil en versgemalen peper had gelegd. Daarna had hij de zwartoogbonen in water geweekt.
De concentratie was een dag later teruggekomen toen hij het lamsvlees in witte wijn had gestoofd, met groenten en kruiden: hij had de marinade met olijfolie in een ijzeren pan geschonken en dunne plakjes knoflook met wat in reepjes gesneden bacon gefruit, hij had lagen geurend vlees en wortelen, uien en courgettes afgewisseld, had er witte wijn over geschonken, vijf deciliter, en had de pan met het deksel erop tweeënhalf uur in een middelwarme oven gezet.
Hij kookte de bonen en deed ze het laatste halfuur in de pan.
Wides kinderen wilden er een salade bij. Hij had een rode en een gele paprika in de oven gebakken tot de schil zwart was, en terwijl de paprika’s afkoelden, had hij tomaten en uien kleingesneden, een komkommer geschild, peterselie gesnipperd, dat wilde hij zelf doen. Hij sneed de geschilde paprika’s in dobbelsteentjes, vermengde die met de andere ingrediënten en schonk er een vinaigrette over die bestond uit olijfolie, wat wittewijnazijn en zwarte peper. De knoflook en mosterd liet hij weg. Vlak voordat de kinderen arriveerden had hij een stuk Griekse schapenkaas in de vriezer gelegd, die hij later over de salade wilde raspen.
Hij had ook middelgrote, gebakken aardappelen op tafel gezet.
Zijn kinderen waren eraan gewend om zo te eten, misschien vooral de salade met de geraspte feta.
Jonathan Wide kleedde zich snel en enigszins slordig aan, zoals mensen met een kater doen. Hij trok een blauwe spijkerbroek aan die al vaak was gewassen en nu heel zacht tegen zijn huid voelde, een wit hemd, een blauwkatoenen overhemd van de stapel ongestreken overhemden in een mand in de slaapkamer, sokken in een lichtblauwe jeanskleur en bruine bootschoenen.
Hij aarzelde, maar liet het dunne, bruine, suède jack over de rugleuning van de stoel hangen. Het zou weer een warme dag worden.
Hij keek om zich heen, met de lichte misselijkheid als een dommelend beest in zijn middenrif.
De tweekamerflat was gemeubileerd met een bed, een nachtkastje, een windsorstoel en een bureau. Boven het bed hingen twee kindertekeningen. De ene stelde een palmboom op het strand voor en de andere een man die naast een vliegtuig stond te zwaaien. Verder had hij een bank en twee fauteuils die waren overtrokken met een stof waarvan Wide de naam niet kende en een kleur die volgens hem mosgroen was, een televisie waarnaar hij zelden keek, een cd-speler, een versterker met twee middelgrote geluidsboxen – jij luistert tenslotte het meest naar muziek – een lage tafel tussen de bank en de stoelen, twee hoge boekenkasten met zo’n vijfhonderd boeken: Moberg, Updike, Carver, Burke en Turgenjev. Op het nachtkastje lag Leven en lot van Vasili Grossman; nadat hij had gelezen over het vermoorde kind had hij het boek niet meer aangeraakt. In de keuken een tafel en vier stoelen. Aan de muren hingen vijf kunstwerken, geschilderd door kunstenaars die hij kende. Op het kleine tafeltje stond een olifant van donker hout. In de zogenaamde woonkamer had zijn elfjarige dochter twee blauwe gordijnen opgehangen, die ze bij elkaar had gebonden met band in een donkerdere kleur blauw. Op de vensterbank in de keuken stond een croton die het nog goed deed.
Hij woonde hier inmiddels negen maanden. Hij voelde zich niet verlost.
Jonathan Wide deed de voordeur open, stapte het trappenhuis in en draaide zich naar de deur om hem op slot te doen.
Hij hoorde een beweging achter zich en kreeg een harde klap op het onderste deel van zijn achterhoofd. Terwijl hij bewusteloos in elkaar zakte, schraapte de sleutel die hij nog steeds in zijn hand hield langs de deur, waardoor er een lelijke streep achterbleef, helemaal tot aan de vloer.